Breekijzer en buurtoase met doe-het-zelf mentaliteit

Er zou een plaquette geplaatst moeten worden bij de ingang van de Tweede Nassaustraat 8. “Opnamelocatie voor de doorbraakfilm van Rutger Hauer”, liefst geëtst in glimmend koper. Het was in 1972 dat een filmploeg hier wekenlang werkte aan de productie die later door critici werd uitgeroepen tot “de beste Nederlandse film uit de 20ste eeuw”, Turks Fruit. De onlangs overleden Hauer speelde beeldhouwer Eric die zijn stukgelopen relatie met Olga (Monique van de Ven) probeert te verwerken door in het wilde weg vrouwen op straat op te pikken voor anonieme seks in zijn atelier.

Die scènes, alsook het prille geluk tussen Eric en Olga, zijn opgenomen in het atelier waar nu Godelieve Smulders haar beelden maakt. Niets herinnert meer aan de filmset maar de huidige gebruiker wijst desgevraagd waar Erics bed gestaan heeft.

Maar misschien is het ook wel onzin, zo’n plaquette. Het ateliercomplex in de Staatsliedenbuurt heeft het helemaal niet nodig. De opnames van Turks Fruit zijn zeker niet de enige ‘claim to fame’ van dit adres. Decennialang was dit immers het werkterrein van Pieter Engels, ‘cultureel ondernemer’ avant la lettre die zich presenteerde als bedrijf – Engels Product Organisation – en kunst als handelswaar. Jan Quintus Telting, de eerste Surinaamse kunstenaar die doorbrak in Amsterdam, werkte hier. Ook Phil Bloom, in 1967 de eerste naakte vrouw op de Nederlandse televisie en inmiddels gevierd schilder, betrok al vroeg een atelier. Net als Herman Makkink, wiens fallische sculptuur Rocking Machine door Stanley Kubrick als moordwapen was gecast voor A Clockwork Orange.

Maar het meest opmerkelijke is misschien wel dat Tweede Nassaustraat 8 nog steeds een broedplaats is, vijftig jaar nadat het als zodanig werd geopend. Er zijn maar weinig ateliercomplexen die kunnen bogen op zo’n lange geschiedenis. Een bewogen geschiedenis bovendien.

Compensatie voor koperen knopen

Eind jaren zestig liep Amsterdam leeg. De groeiende middenklasse vond de huizen in de stad te krap en bouwvallig en week massaal uit naar groeikernen als Purmerend, Hoorn en Hoofddorp. De urbane exodus leidde tot leegstand waar stadsbestuurders naarstig een oplossing voor zochten.

Zo ook aan de Tweede Nassaustraat. Het schoolgebouw uit 1903 was in de jaren dertig in gebruik genomen voor technisch beroepsonderwijs aan volwassenen. De sporen van dat verleden zijn nog her en der terug te vinden. In de gang op de begane grond is in gelijkmatige sierletters het woord STUC uitgespaard, de knipogende meesterproef van een leerling die later plafons en wanden zou egaliseren. En in het atelier van Suus Scheller, huurder van het eerste uur, staat een houten vakkenkast met vergeelde etiketten waar nog ‘wandcontactdozen met wortel’ of ‘schakelaars’ op te lezen valt.

Scheller herinnert zich het openingsfeestje. Dansers van Koert Stuyfs studio, die ook een ruimte had in het pand, gooiden de heupen los. Behalve wethouder Han Lammers was ook de latere burgemeester Wim Polak present. “Het stadsdeel, maar ook de gemeenteraad, was erg begaan met ons. Zij hadden er zelfs voor gezorgd dat hier een ateliercomplex zou komen. De Staatsliedenbuurt werd namelijk de ‘koperen knopenbuurt’ genoemd want er woonden veel tramconducteurs, agenten en andere mensen met uniformen – een stuk stijver en gereserveerder dan de bewoners van de volkse Spaarndammerbuurt. Wij kunstenaars moesten dat compenseren.”

Het was de eerste maar zeker niet de laatste keer dat kunstenaars expliciet als breekijzer werden ingezet om het leefklimaat te verbeteren, al is het tegenwoordig meer als onbedoelde stoottroepen van de gentrificatie. In de jaren zeventig waren de toverwoorden ‘emansipasie’ en ‘kreativiteit’. Daar droeg de nieuwe kunstenaarskolonie zeker het hare aan bij. Om kosten te sparen woonden veel huurders in hun atelier en er werd lustig op los gefeest, gemusiceerd, geflirt en gedronken. Bijzonder gedenkwaardig moet het ‘verlovingsfeest’ van Gerard Reve met tekenaar Ernst-Jan Engels zijn geweest, waarvoor de uitnodiging vermeldde dat de gasten schone onderbroeken moesten dragen en de vriendin van kunstverzamelaar Alexander Orlow kwam opdagen met helemaal niets onder haar bontmantel.

Dit waren ook de jaren van de antipsychiatrie, die vond dat geesteszieken niet gemedicaliseerd moesten worden maar gewoon worden opgenomen in de maatschappij. Ook in de Tweede Nassau Ateliers werd een patiënt ondergebracht die door zijn behandeld arts was aanbevolen bij de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR), de uitkering voor kunstenaars die ook wel ‘de contraprestatie’ werd genoemd. Het leven als kunstenaar bleek echter zwaarder dan gedacht en de schizofrene nieuwkomer werd verward en agressief. Op een avond ging hij met een mes achter zijn buurman aan. Toen die de politie belde, werd het incident afgedaan als kunstenaarsakkefietje en er werd geen actie ondernomen. Maar dreigen werd steken en het slachtoffer bloedde dood op straat.

High Noon in de Staatsliedenbuurt

Het was een voorbode van het grimmige decennium dat voor de deur stond. In haar documentaire Waar de ratten koning zijn (1985) schetst Barbara den Uyl de situatie in de Staatsliedenbuurt ten tijde van de krakersrellen. Panden werden in brand gestoken om ze onbewoonbaar verklaard te krijgen en dan te bezetten. De nihilistische punkhouding kleurde de sfeer op straat, net als de junks die als zombies in portieken zaten of ruitjes intikten op zoek naar buit. Activisten van alle gezindten kenden maar één register: hard tegen hard. Bij een Surinaams koffiehuis hing een bord bij de deur: verboden voor blanken.

Het gezag probeerde er wat aan te doen. Toenmalig burgemeester Ed van Thijn kwam persoonlijk polshoogte nemen in de roerige Staatsliedenbuurt. Befaamd is de krantenfoto waarop hij wijdbeens midden op de Tweede Nassaustraat staat, tegenover een groep met stenen en verfbommen gewapende krakers. Een stand-off die recht uit High Noon komt.

Van Thijn en zijn ME-ers werden die middag de buurt uitgegooid maar het verzet werd over de jaren minder, zeker toen het leefklimaat stevig verbeterde door grootschalige saneringsprojecten. Het totaal verkrotte rijtje huizen dat voor de Tweede Nassau Ateliers had gestaan werd gesloopt en er kwam nette nieuwbouw voor in de plaats. Met de komst van Dirk van de Broek had de buurt zelfs zijn eerste supermarkt.

De kunstenaars waren altijd al zelfredzaam geweest en hadden vanaf het begin af aan hun onderkomen verbouwd en verbeterd. In ateliers met hoge plafonds waren vaak entresols geplaatst en rekken voor schilderijen. Kennis en gereedschap werden ruimhartig gedeeld om water en elektra aan te leggen. Ook voor een douche of keukentje werd de hand niet omgedraaid. Maar het mooiste staaltje huisvlijt is nog te vinden in de oudste ateliers: een dik touw met knopen dat met een flinke bout in de muur zit en in noodgevallen uit het raam kan worden neergelaten bij wijze van alternatieve brandladder.

Rond de eeuwwisseling werd de binnenplaats voor het ateliercomplex aangepakt, met hulp van de woningbouwvereniging. Tot die tijd had er grind gelegen, dat door rotjochies uit de buurt met stokken door de ramen werd getikt. In sommige ruimtes zaten wel veertien gaten in het glas en stond de huurder in de winter te schilderen in de vrieskou. Dat was verleden tijd toen grind vervangen werd door tegels. Het plan om enkele jaren later de binnenplaats te veranderen in een tropische tuin was ingegeven door de naïef paternalistische gedachte dat dat de migranten uit de buurt een thuisgevoel zou geven. Sceptici voorspelden dat de palmen het nooit zouden redden in het Noordzeeklimaat maar kregen ongelijk. Met kleurige lichtjes, een fonteintje en bamboe oogt de binnentuin tegenwoordig als een on-Nederlandse oase. Migranten met heimwee zijn er echter zelden te vinden.

Etalagetentoonstellingen

De stedelijke uittocht van de jaren zeventig is de afgelopen vijftien jaar omgeslagen in onstuimige groei. Dat zet druk op de stad en de kunstenaars die oorspronkelijk waren binnengehaald als kwartiermakers voelen dat. In stadsdeel West werd drie jaar geleden het ateliergebouw aan de Fagelstraat gesloten. Een deel van de huurders werd ondergebracht aan de Tweede Nassaustraat, in ruimtes die door verhuizing of overlijden waren vrijgekomen.

De poort, die na een serie inbraken voor het binnenterrein werd geplaatst en om zes uur ’s avonds dicht gaat, wordt door velen vervloekt als ongastvrij maar zou best wel eens de redding van het complex kunnen zijn geweest. Toen de economie aantrok en projectontwikkelaars ieder bruikbaar pand begonnen op te kopen, bleek deze relatief gesloten locatie op enige afstand van de straat niet zo gewild.

De huurders weten echter beter dan zich in slaap te laten sussen. Om de zoveel jaar staat er een wethouder op die voorstelt het complex te sluiten, waarbij in het verleden niet werd teruggeschrokken voor termen als “gesubsidieerde junks en uitslapers”. Keer op keer moest de zaak bepleit worden. Kiki de Haas, theatermaker met FNV-cursussen op zijn CV, stond daarbij meestal voorop. Menig bewindvoerder kreeg een rondleiding om met eigen ogen te zien dat kunst maken gewoon keihard werken is.

De buurt weet al veel langer wat ‘hun’ kunstenaars uitvoeren in dat grote pand achter dat hekwerk. Na de afschaffing van de BKR in 1986 ging een aantal van hen workshops of cursussen geven aan omwonenden. De Tweede Nassau Ateliers behoorden in die tijd tot de eerste complexen die een open atelierdag organiseerden. Dat werd gedaan met twee andere gebouwen. Bezoekers werden tussen de locaties vervoerd per boot en leerden zo de wijk eens op een andere manier kennen. Eenmaal aan wal konden ze ook een wandeling maken langs de éénentwintig etalages waar tot op de dag van vandaag steeds wisselende tentoonstellingen plaatsvinden – een formule die in de Staatsliedenbuurt zo goed werkt dat ze tien jaar geleden is uitgebreid naar de Zeeheldenbuurt. 

Stenen, mensen en kunst

Ondertussen wordt binnen gestaag voortgebouwd aan oeuvres. Bijvoorbeeld door Martie van der Loo, die op het betegelde pleintje achter haar werkplaats – “mijn Mekka en de plek waar ik de gelukkigste vrouw op aarde ben” – onder andere de monumentale Trimmers-beelden maakte die aan de brug over de President Allendelaan hangen en de vier sculpturen van Wandelend naar de Nieuwmarkt die op de brug staan tussen de Damstraat en de Oude Hoogstraat. Of Frank van den Broeck, die onlangs zijn nieuwe keramiek en tekeningen toonde in het Centraal Museum in Utrecht.

Onder de jonge garde bevinden zich kunstenaars als Wafae Ahalouch El Keriasti en Maaike Schoorel – namen met internationale weerklank. Zij hebben een plekje gekregen via de Commissie voor Ateliers en (Woon)Werkpanden Amsterdam (CAWA), die sinds een paar jaar het toelatingsbeleid regelt en kandidaten onderwerpt aan een zogeheten ‘toptoets’.

De nieuwkomers krijgen goed opgeknapte studio’s, voorzien van modern comfort. Ook de gemeenschappelijke ruimtes hebben een upgrade gekregen. Zo zijn er achttien wc’s – een absurd aantal voor dertig kunstenaars. Argwanende veteranen vermoeden dan ook een stille strategie van ambtenaren die het vastgoed op den duur willen verzilveren.

Misschien moet die plaquette er daarom toch komen. Maar dan niet ter herinnering aan Rutger Hauer. Liever een tekst die passanten en bewoners eraan herinnert dat de buurt, de stad en zijzelf meer baat hebben bij dertig actief bij hun werkomgeving betrokken kunstenaars dan bij tien eigenaren van strakke lofts, die nooit aanwezig zijn omdat ze geld voor de hypotheek moeten verdienen. De stad bestaat immers niet alleen uit stenen maar wordt gemaakt door mensen en hun verhalen. En die verhalen worden bij uitstek verteld en verbeeld door kunstenaars. Zonder hen verstomt de stad.

augustus 2019, Edo Dijksterhuis